De tweede 25 jaar
In ‘Stijl en exlibris, opmerkingen rond het Nederlandse exlibris 1946 –1971’, in 1971 uitgegeven ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de Exlibriskring van de Wereldbibliotheek Vereniging, wordt de vraag gesteld: ‘Wat kan de volgende kwarteeuw voor het Nederlandse exlibris mogelijk in petto houden?’ Een paar voorspellingen / verwachtingen: de ‘traditionelen’ hebben een taak de waarden en normen in stand te houden en een dam op te werpen tegen de zinloze jacht naar oorspronkelijkheid (die men tegenwoordig zelfs in de computers in ‘bits’ wil bepalen).’ De schrijver (Joh. J. Hanrath) verwacht dat het Nederlandse exlibris een tendens naar vernieuwing zal vertonen. Toenemende abstractie, een verdiept expressionisme en surrealisme zullen het beeld beheersen. Men zal blijven zoeken naar nieuwe expressiemiddelen en technieken. Verwacht wordt dat ‘ook de natuur benaderende wijzen van presentatie zich zullen handhaven’. In dit artikel bezien we wat er in de vijfentwintig jaren na 1970 gebeurde, in de wereld, op het terrein van de beeldende kunst in het algemeen en in de wereld van het exlibris.
de wereld verandert
Eind van de roerige 60-er jaren en begin jaren ’70 komt de jongerensubcultuur van de hippie op, tot aan midden jaren ’70 is dit de grootste en bekendste subcultuur. In de beeldende kunst doen zich nieuwe stromingen voor, onder andere het fotorealisme en hyperrealisme, neo-expressionisme, de Nieuwe Wilden, graffiti, het plasticisme, postmodern eclecticisme; er ontstaat belangstelling voor dotpaintings van de Australische Aboriginals en voor schilderkunst uit China.
Omdat het exlibris vooral een zaak is van ouderen met meestal een behoudende smaak, gaan deze bewegingen vrijwel volledig aan het exlibris voorbij.
Een andere belangrijke ontwikkeling in de periode 1970 – 1995 is de brede opkomst van de computer. Deze wondermachine wordt in eerste instantie vooral gebruikt voor functionele doeleinden (het maken van berekeningen, administratie, tekstverwerking etc.), maar na verloop van tijd zien ook kunstenaars mogelijkheden op hun terrein. Zelfs ook in de behoudende exlibriswereld zien we de computer schoorvoetend en zoekend verschijnen. Wim Zwiers maakt in 1992 naast zijn burijn ook gebruik van zijn Apple-Macintosh. Hij verrast door op zeventigjarige leeftijd als gerenommeerd koper- en houtgraveur met een nieuwe techniek te beginnen. Hij weet van zijn werk beduidend meer te maken dan knappe fotocollages.
Een wezenlijke ontwikkeling in deze tijd is de val van de muur in 1989. Hierdoor komt er een sterke verruiming van het personen- en goederenverkeer tussen west en oost, en ook van culturele betrekkingen. De mogelijkheden van reizen worden sterk vergroot, ook voor de kunstenaars van voorheen achter het IJzeren Gordijn. Zij nemen deel aan congressen en andere exlibrisbijeenkomsten, tonen daar hun werk en gaan vaak naar huis met een aantal opdrachten.
verandert de exlibriswereld ook?
eigendomsmerk of verzamelobject?
Vernieuwing in de (Nederlandse) exlibriskunst was en is een moeilijk onderwerp. In de beschreven periode komt het regelmatig aan de orde; het leidt zelfs tot een vrij heftige uitwisseling van standpunten, in het blad en op bijeenkomsten. Bestuur en redactie ondernemen diverse pogingen om vernieuwing voor te schotelen, het blad wil immers meegaan met de tijd en nieuwe wegen openleggen voor zijn lezers. Door regelmatig het nieuwe te laten zien maken de lezers daar kennis mee, went men aan de vernieuwing, men zou er wellicht zelfs van kunnen gaan houden! Blijft het exlibris een persoonlijk boekmerk, of verwordt het tot ruilobject? Andriessen, Battermann, Staal, Suurmond en Verhees zijn een paar in dit verband te noemen kunstenaars.
Het begint al voor 1970. Joh. J. Hanrath houdt op de jaarvergadering van de Exlibriskring van de WBV in mei 1952 een voordracht die hij opent met de opmerking: ‘Vooral bij ouderen onder de exlibris-verzamelaars valt wel eens de vraag te beluisteren: ‘waar gaat het heen met het exlibris!’ Met name vindt men vele der nieuwere exlibris, ondanks alle waardering voor het artistiek peil en de technische vaardigheid, te picturaal van opzet; men vindt ze te weinig naar innerlijk en gedachtewereld ingesteld op het boek, te veel zwemend naar vrije kunst. Men vreest de degeneratie van het exlibris, juist als gevolg van teveel raffinement in technische uitvoering: een gevaar dat zich doet gevoelen naar twee richtingen, nl. die van toenemende gelijkschakeling en vervlakking en die van vervreemding van het exlibris van zijn eigenlijke doelstelling’. Hij rondt zijn verhaal af met een vrome wens: ‘… deze tegenstelling is slechts op te heffen, wanneer het exlibris mede als een zuurdesem de cultuur doortrekt: wanneer het als een enzym aesthetiek en gedachtewereld samenbindt tot een harmonische eenheid als symbool van de ongespleten mens’.
In Exlibriswereld, maart 1973, geeft Andriessen zijn visie op het traditionele en het moderne exlibris. Er zijn wat hem betreft geen verschillende uitgangspunten bij deze twee, ‘de opdracht is volstrekt gelijk, we hebben dan ook in hoofdzaak met de interpretatie te maken. De interpretatie van zowel kunstenaar als opdrachtgever c.q. beschouwer, het spreekt eigenlijk voor zich, deze interpretatie is altijd subjectief. Er hangt dan ook veel af van de moed van de opdrachtgever of hij het avontuur aandurft en in staat is zijn eigen interpretatie te relativeren. (…) Als er een norm is waar het exlibris aan moet voldoen is het deze: dat het een exlibris moet zijn, nl. dat het voor iemand bestemd is. (…) Maar waar moet een exlibris dan aan voldoen, zijn er regels voor wat betreft de voorstelling, moet men altijd kunnen zien wat het voorstelt en van a tot z kunnen begrijpen? Nee beste lezer, juist niet! (…) Men vergeet dat een exlibris niet functioneert vanuit zijn voorstelling, maar vanuit zijn oorsprong’. (…) Een exlibris maken is niet dingen weergeven maar ze proberen aan te raken, de ruimte scheppen opdat de opdrachtgever er iets aan kan toevoegen. Door te stellen dat het moderne exlibris en de uitbanning van het figuratieve van funeste invloed is op het exlibris-gebeuren, ontkent men dat er een voortdurende ontwikkeling is’.
In 1974 stelt Hanrath dat ‘… een surrealistisch exlibris slechts innerlijke, functionele betekenis heeft wanneer de inhoud overeenstemt met de wens, geestesgesteldheid, instelling van de opdrachtgever’. Hanrath begrijpt niet hoe een abstracte voorstelling in een exlibris de persoonlijkheid van een boekbezitter kan aanduiden. Hoogstens kan het iets zeggen over de ontwerper. Het gebruik van symbolen op een exlibris is alleen te rechtvaardigen als het voor een normaal mens te begrijpen is.
Hiemstra, nov. 1983: ‘Kan en mag men van een veelgevraagd ontwerper verlangen dat hij een ‘dieptepsychologische’ profielschets maakt van zijn klant? En moeten we, wat dit betreft, weer terug naar de jaren ’30 – ’50 met hun bibliotheek-interieurs, hun stapels boeken, hun bloemen, vogels en muziekinstrumenten? Hun ‘dijk met huizen’ voor ‘Dijkhuizen’?’
Eind 1992 krijgt het blad Exlibriswereld een nieuw formaat en een andere omslag: een prent van Cees Andriessen. De nieuwe omslag wakkert de discussie flink aan. In het blad verschijnen diverse stukken, o.a. van Rhebergen, die betoogt dat slechts een enkele ‘moderne’ exlibrisontwerper is doorgebroken, mede doordat de vaak door hen gebruikte technieken (hoogdruk, zeefdruk) bij de meeste verzamelaars niet in trek zijn. Verzamelaars verloochenen met hun keuze voor bladen in diepdruk de oorspronkelijke bedoeling van het exlibris: een ets zal men niet gauw in een boek bevestigen. Ook ziet hij dat de binding van inhoud van een exlibris en eigenaar verwatert. Het gebruiksexlibris raakt bij de meeste verzamelaars uit beeld. De verzamelaar zoekt ‘mooie prentjes’ en al zou hij belangstelling hebben voor het experiment, hij zal zijn geld niet steken in een blad waarvan hij vermoedt dat hij dat niet soepel kan ruilen met andere verzamelaars.
Herber Blokland schrijft: ‘Ik vind de bladen van Andriessen geen exlibris’. De exlibris van Andriessen ‘… schijnen iets te vertellen over de hobby of de werkzaamheden van de eigenaar, maar voor mij zijn het zoekplaatjes, die men zelfs op een lange winteravond nog niet kan oplossen’. Verder geeft Blokland aan dat kunstenaars als Ru van Rossem en Emile Puettmann voor hem vernieuwend werk hebben gemaakt. Vernieuwing zit voor hem in het experimenteren met techniek.
W. Aalders pakt flink uit met: ‘Zelf snak ik naar vernieuwingen ofwel experimenten op exlibrisgebied. Ik heb mijn buik en albums meer dan vol van de herkenbare, maar graftakachtige producten van graveurs als Nico Bulder of Dirk van Gelder, van de Oost-Europese somberheid in de helse voorstellingen van Peter Lazarov, van de eng-etherische en zwaar onder symboliek lijdende prenten van talloze andere geëerde zwartwerkers’.
Deze discussie eindigt onbeslist, zij duurt voort.
minder gelegenheidsgrafiek
Een noemenswaardige ontwikkeling na 1970 is de terugloop van het laten maken van gelegenheidsgrafiek. In het eerste nummer van Exlibriswereld 1970 staat een uitgebreide beschouwing over de kerst- en nieuwjaarsgrafiek 1969 – 1970. Meer dan 100 bladen ontving de schrijver. In de volgende jaargangen van het blad wordt dit regelmatig herhaald. In het eerste nummer van 1973 vergelijkt Jan Rhebergen de ontvangen wensen van dat jaar met die van 1958 / 1959. Hij trekt dan een voorzichtige conclusie ten aanzien van de door Nederlandse kunstenaars gemaakte bladen: ‘Stilstand? Achteruitgang? Vooruitgang? Ik durf geen uitspraak te doen. Wél wil ik zeggen dat het beeld van 1958 gevarieerder was, de keus wat groter. Het aantal wensen is nu wat minder geworden. Dus toch een achteruitgang…?’ Internationaal gezien komt hij tot de conclusie: ‘De teruggang in de westelijke landen wordt ruimschoots gecompenseerd door de vooruitgang in de Oost-Europese landen.’
Begin 1981 wordt de balans opgemaakt van de toen recent ontvangen kerst- en nieuwjaarsgrafiek. Er is weinig verschil tussen toen en tien jaar geleden, het niveau blijft gelijk, wel zijn er veel nieuwe namen uit Tsjechoslowakije. Kwantitatief is sprake van een terugval.
1988: in vergelijking met vroeger zijn de pf-’s veel meer de kant uitgegaan van de vrije grafiek: de vermelding ‘PF … ’ moet van een prent een wens maken. Voorheen was het meer een voorstelling bij een wens, een illustratie bij een tekst. Het aantal Nederlanders dat een wens stuurde is weer verder achteruit gegaan, de door Nederlandse kunstenaars gemaakte bladen zijn op één hand te tellen.
van Exlibriskring naar vereniging
Tijdens de algemene ledenvergadering van de Exlibriskring van de WB-vereniging in 1974 wordt voor het eerst gesproken over de structuur van de Kring en de mogelijke loskoppeling van de Wereld Bibliotheek Vereniging. Een beperkt aantal leden ziet dat zitten. Tijdens de ledenvergadering van 1986 komt aan de orde dat het bestuur van de Wereld Bibliotheek Vereniging het voornemen heeft om tot ontbinding van de vereniging over te gaan; er is sprake van een grote terugloop van het aantal leden. Omdat de Exlibriskring aan deze vereniging is gekoppeld is het belang van dat voornemen duidelijk. Verzelfstandiging van de Exlibriskring ligt voor de hand. Aldus wordt besloten: per 18 oktober 1986 wordt de Kring een Vereniging met de naam: ‘Exlibriswereld, Nederlandse Vereniging voor Exlibris en andere Kleingrafiek’, kortweg ‘Exlibriswereld’.
Exlibriswereld, de Kring en de vereniging, activiteiten
De kring / vereniging telt begin van de 70-er jaren ongeveer 250 leden, in de jaren ’80 ruim 300, in 1993 waren er 400 leden.
Het blad verschijnt trouw elk kwartaal, jaarlijks wordt een premie aan de leden uitgedeeld. Deze premie bestaat uit mapjes met originele prenten (o.a. Andriessen, Blokhuis, Strik, Battermann, Zwiers), daarnaast een aantal boekjes, bijv. ‘van woord tot beeld’, ‘stijl en exlibris’. Een hoogtepunt is de premie van 1981: het boek Lou Strik – houtgraveur, met 28 van de blokken gedrukte prenten.
Er worden veel tentoonstellingen georganiseerd, er wordt een antiquariaatsdienst gestart, de zogenoemde ‘werklijsten van de Bruijn’ verschijnen.
Een hoogtepunt in de beschreven periode is de organisatie van het 21ste exlibris-congres van de FISAE in Utrecht, in 1986, met excursies, tentoonstellingen, ruilmogelijkheden en lezingen. Men kijkt met grote tevredenheid terug op het congres, met 193 deelnemers uit 26 landen.
Tweemaal (1990 en 1995) wordt de ‘Johan Schwenckeprijs’ uitgereikt voor het beste gebruiksexlibris.
het blad Exlibriswereld, wijziging formaat
Sinds het verschijnen van het blad in 1958 wordt het gedrukt op oblong-formaat, 12,5 x 19,5 cm; zoals beschreven bij de introductie: niet pretentieus naar het uiterlijk, zeker pretentieus in zijn doelstelling! Dit formaat was niet handig voor het maken van een aantrekkelijke lay-out, ook is er beperkte ruimte voor artikelen.
In 1985 komt aan de orde over te gaan naar een ander formaat. Een groot deel van de leden vindt het maar niets, men is zeer gehecht aan het oude uiterlijk en een groter formaat zou veel duurder uitvallen. Zeven jaar later, in december 1992 komt het er toch van, op voorspraak van de toenmalige redacteur, Jos van Waterschoot, wordt per december 1992 het nieuwe formaat 20 x 20 cm. De omslag van het blad wordt bij die gelegenheid ook aangepast. Voor de eerste periode wordt gekozen voor een abstract blad van de graficus Cees Andriessen. Bestuur en redactie willen het ‘nieuwe’ blad een kind des tijds laten zijn, maar daardoor misschien ook een steen des aanstoots. Waarvan acte! Van Waterschoot geeft een interpretatie van het blad (o.a. de rode kleur staat voor de tomeloze energie van de verzamelaar, de roze vorm links symboliseert de grote verzamelaar die bijna de grenzen overschrijdt, etc.).
kunstenaars in deze periode
Een aantal Nederlandse kunstenaars was actief in de voorliggende periode en blijft werk maken in de jaren ’70 – ’95. De belangrijksten: Pam G. Rueter, Lou Strik, Thijs Mauve, Wim Zwiers en Cees Andriessen. In de loop van de beschreven periode komen nieuwe kunstenaars in beeld. Het is niet mogelijk iedereen te noemen die exlibris heeft gemaakt, ik noem de bekendsten. Ank Spronk, Henk Blokhuis, Ab Steenvoorden, Yvonne de Vries, Pieter Wetselaar, Elly de Koster, Cornelis Labots, Ad Snelders, Michael Jepkes, Har Siekman, Bertil Schmuell, Peter Lazarov, Emile Puetmann, Anneke Kuyper, Peter Achttienribbe,
Daniel de Bruin, Lies van Vlijmen, Anne de Boer en Jan Battermann. Deze grafici maken vooral kleurrijke exlibris in diepdruktechniek, met een beperkte oplage.
Het exlibris is niet langer ondergeschikt aan en passend bij een boek, maar een kunstuiting op zich. In vergelijking met de eerdere periodes worden meer opdrachten door buitenlandse, met name Oost-Europese kunstenaars uitgevoerd.
Daarbij wisselt de voorkeur voor kunstenaars sneller dan voorheen.
De exlibriswereld nam afscheid van een aantal coryfeeën: o.a. Frans Mandos, Eugene Strens, Gerard Bergman, Johan Schwencke, Philip Van Praag, Dick van Luyn, Engelien Reitsma Valenca, Jaap Kuyper, Joh. J. Hanrath, Charles Eyck, Emile Puettmann, J.A. Deodatus, Aart v. Dobbenburgh, Rein Snapper, Cornelis Labots, Maarten de Jong en Dirk van Gelder.
bronnen
- Jaargangen ’exlibriswereld’ uit de beschreven periode
- ‘over het exlibris’, januari 1953, NEK
- ‘Stijl en exlibris’, Joh. J. Hanrath, NEK, 1971
- ‘Prenten van Anneke Kuyper’, div. auteurs, uitg. Toth, 2011
Uit: Grafiekwereld, jaargang 64, 2021, nummer 3