De eerste 25 jaar

Willen we iets begrijpen van onze geschiedenis, dan moeten we terugkeren naar de moederschoot van Exlibriswereld, Nederlandse vereniging voor exlibris en andere kleingrafiek. In 1945 schrijft mede-directeur Jan C. Winterink (1894-1908) van de Wereldbibliotheek een artikel met een pleidooi voor het verzamelen van exlibris.1) Hij stelt twee vragen: wat is een exlibris en wat is het nut ze te verzamelen? Je mag ze verzamelen maar ze verdienen in de eerste plaats een plek in een boek. Uitgebreid geeft Winterink aan dat je in de kleine prenten heel veel kunt ontdekken en bewonderen. Hij citeert daarbij royaal uit een publicatie van Johan Schwencke.2) Hij erkent dat hij wel al vijftien jaar kleine prenten bewaart, maar nog niet verzamelt. Heel snel wordt hij verzamelaar en heeft hij 10.000 exlibris en gelegenheidsgrafiek bijeengebracht. Blijft de vraag waarom het bestuur van de Wereldbibliotheek Vereniging (in het vervolg WBV) en met name Jan C. Winterink het nodig vinden een Exlibriskring op te richten, terwijl al een is.

Johan Schwencke en Kan Winterink
Johan Schwencke (links) feliciteert Jan Winterink op 6 november 1948 tijdens de receptie van zijn veertigjarig jubileum bij de Wereldbibliotheek.

Een tweede exlibrisorganisatie
In 1932 richten Johan Schwencke en Ir. Eugène Strens de Nederlandsche Exlibris-Kring (NEK) op, die als doel heeft het bevorderen van de kunst en de studie van het exlibris en de gelegenheidsgrafiek. Zij dienen het belang van verzamelaars en ontwerpers. Ze geven tot in 1940 maandelijks het tijdschrift Boekcier uit en zijn ook de uitgever van prachtige jaaruitgaven. In de oorlog legt het bestuur de zaak stil om na de oorlog te herrijzen. Er wordt wel eens beweerd dat het bestuur van de WBV de NEK te elitair vindt, maar bewijs daartoe ontbreekt vooralsnog, al lijkt de NEK de lat inderdaad wat hoger te leggen. Maar Schwencke publiceert ook graag zijn boeken bij de Wereldbibliotheek en dat wijst toch op wederzijdse goede contacten. Een interessant braakliggend terrein voor nader onderzoek. Het is mogelijk om de ledenlijsten van beide organisaties naast elkaar te leggen, dat kan ook laten zien dat veel verzamelaars lid van beide organisaties zijn.

Wim Zwiers, C2, 1955-1958, opus 180
Wim Zwiers, C2, 1955-1958, opus 180

In de oorlog speelt het bestuur van de Wereldbibliotheek Vereniging al met het idee om een exlibriskring op te richten omdat het al bemiddelt tussen opdrachtgevers van een exlibris en kunstenaars die wel exlibris willen maken.3) De exlibris worden meestal gedrukt op de persen van de drukkerij van de Wereldbibliotheek of het nu gaat om tekeningen of om exlibris in hoogdruk. De Wereldbibliotheek kent natuurlijk tal van illustratoren die voor haar boekenfonds en/of tijdschriften werken. In januari 1946 verschijnt er een brochure uitgegeven door de Exlibris-kring van de Wereldbibiotheek Vereniging in oprichting, bedoeld om leden te werven binnen de eigen kring.4) Dat lukt, want er melden zich zo’n 300 mensen aan en in de brochure wordt een oproep gedaan om op de ruillijst geplaatst te worden. Daar wordt driftig gebruik van gemaakt: op de eerste ruillijst prijken 218 namen en adressen, waaronder namen die de Nederlandse verzamelaars als muziek in de oren klinken. Zij zullen zeker kleine prenten op hun naam in de eigen collectie hebben.

Een kleine opsomming: D.P. Baas (die we later kennen met zijn uitgeverij van vrije grafiek), C.H. Beels, Theun Broekstra (die als amateur ook exlibris vervaardigde), Jan van Doorn (van wie iedereen grafiek in de collectie heeft), Ir. W.A. Eschauzier, J. Fortuijn-Drooglever (die tot op hoge leeftijd de ruilbijeenkomsten bezocht), Prof. Dr. J.J. Hanrath (voorzitter ook van de WBV en publicist op het terrein van de kleine prentkunst), de beminnelijke Lou Hoefnagels (later Eerste Kamerlid), Ben Horsthuis (over wiens werk ik nog graag een keer zou willen schrijven en wiens exlibris-oeuvre berust in de collectie van de Stichting Nobilis), de zeer beminnelijke en ruimhartig ruilende Tom van Koolwijk, J.A. Lente, Sjef van der Muur (van het latere Van der Muur-legaat en die graag bijdrukken maakte), bestuurslid J.Th.A. Peskens, Philip van Praag (schrijver van een paar prachtige exlibrispublicaties en die graag ruilde in Baarn), graficus W.J.J. van Rossem, C.B. Schelling-Kuiler, Chr. v.d. Straaten, Johan Schwencke (goede wijn behoeft geen krans), J.C. Winterink (de boss himself), bestuurslid H.A. IJff en good old Wim Zwiers (die toen nog jong was).5)

In het tweede nummer van Over het exlibris spreekt voorzitter Prof. Dr. J.J. Hanrath de leden toe over hoe je je als verzamelaar hebt te gedragen. In 1946 wordt eerst een voorlopig bestuur gevormd dat bestaat uit Hanrath, IJff, Peskens en Winterink. In november is de oprichtingsvergadering. Voorwaarde blijft dat je lid van de WBV bent, daarnaast kun je lid worden van de Exlibriskring. Op dat moment telt de WBV zo’n 33.000 leden. 1% is dus lid van de Exlibriskring. Het is spijtig dat het vroege archief verloren lijkt te zijn gegaan, maar Stichting Nobilis beschikt in haar bibliotheek wel over alle publicaties van de WBV en van haar Exlibriskring, deels afkomstig uit de collectie van Louis Burgers, deels uit de collectie van Coen Heij. Louis Burgers schreef het boek Veertig jaar WBV in boek en prent dat opgedragen is aan Jan C. Winterink, omdat hij zeventig werd, maar ook veertig jaar lang het kloppend hart was van de WBV.6)

Nico Bulder, X2, 1938, opus 45.
Nico Bulder, X2, 1938, opus 45.

Jan Winterink de spil
Jan Winterink, de WBV en de WB behoeven een nadere introductie omdat Jan Winterink een flink stempel drukt op de verschillende activiteiten tot aan zijn onverwachte dood in 1966. De Wereldbibliotheek, eigenlijk N.V. Maatschappij tot verspreiding van goede en goedkope lectuur, wordt opgericht door Leo Simons (1862-1932). Hij heeft dan al zeven jaar in het boekenvak in Engeland gewerkt en goed om zich heen gekeken. Hij wil na terugkeer een bijdrage leveren aan de volksopvoeding door tal van activiteiten, maar vooral door inhoudelijk belangrijke boeken uit te geven, die er verzorgd uitzien. Hij doet dat vanuit een progressief liberale opvatting. Vrij vertaald: de elite moet het volk te hulp schieten. Als hij in 1905 zijn uitgeverij opricht, steekt hij daar zelf flink veel geld in; ook worden er aandelen uitgezet. Al groeit er een enorm fonds aan boeken, aan tijdschriften en met veel herdrukken van boektitels, de uitgeversgeschiedenis vertelt dat er ook financieel moeilijke momenten waren.7) Leo Simons is allround uitgever: inhoudelijk en financieel verstaat hij zijn vaak. De latere (mede-) directeuren Jhr. N.J. van Suchtelen (1878-1949), P. Endt (1883-1937) en Jan Winterink zijn of inhoudelijk goed onderlegd of financieel. We laten W.H. de Buisonjé even buiten schot, want die fraudeert voor 40.000 gulden.

Jan Winterink komt als jongste bediende in 1908 op 14-jarige leeftijd in dienst van de Wereldbibliotheek en is sinds de oprichting van de Wereldbibliotheek Vereniging in 1925 de gangmaker daar. In 1943 wordt hij mededirecteur en in 1948 algemeen directeur. In 1958 gaat hij met pensioen. Jan C. Winterink is vooral een goeie organisator en heeft veel kennis vergaard over de technische en financiële kant van het boekenvak, maar hij heeft niet die inhoudelijke bagage van een Leo Simons of Nico van Suchtelen. De nieuwe tijd na de Tweede Wereldoorlog wordt niet verstaan. Het pocketboek rukt op en andere boekenclubs nemen de plaats van de WBV in. Na zijn pensionering blijft Winterink nog steeds de spil in het web van de WBV maar ook van de Exlibriskring van de WBV. Voorzitter Hanrath treedt altijd graag op de voorgrond, maar Winterink doet het echte werk. In 1966 verongelukt hij. Het ledental van de WBV is ondertussen gezakt van 33.000 naar 17.000. In de jaren tachtig zakt het tot onder de 5.000 en dan besluit het bestuur van de WBV in 1986 te stoppen met de teller op 3120 en geeft de Exlibriskring een bruidsschat mee.8)

De leden van de WBV worden sinds 1925 elk jaar verrast met premie-uitgaven, die ook driftig verzameld worden. In 1995 schrijft Niek Medema daar een schitterend boek over, dat voor elke exlibrisverzamelaar een onmisbare bron van kennis is.9) Het lidmaatschap van de WBV lijkt lange tijd een bewijs te zijn van een toegewijd cultuurdrager, maar in feite is de WBV vooral een pr-instrument van een commerciële uitgeverij met idealen en ben je lid van een soort boekenclub.

Pam G. Rueter, X2/h.c., 1960, opus 390
Pam G. Rueter, X2/h.c., 1960, opus 390

Terug naar het begin
De Wereldbibiotheek Vereniging geeft in de beginjaren de kring elk jaar een subsidie van 500 gulden. De ledengroei is niet spectaculair. Het bestuur richt zich vooral op mooie en regelmatig verschijnende premies. De jaarlijkse ledenkaart is een fraaie attractie. Er is elk jaar een jaarvergadering met een ruilbijeenkomst en soms een tentoonstelling. Maar er is geen behoefte aan meer ruilmomenten, want dat zal nog steeds per post geschieden.

De uitgave Over het exlibris blijft steeds op het kleine formaat (130 x 98 mm) verschijnen, ooit wellicht door de papierkrapte direct na de oorlog ontstaan. De serie wordt voortgezet tot januari 1958; nummer 13 is de laatste. De uitgaven bevatten de jaarverslagen, de verslagen van de jaarvergadering, tips voor de verzamelaars, ruillijsten en altijd ook wel een informatief artikel; talrijk zijn de exlibris-afbeeldingen. Soms wordt ook de lezing gehouden op de jaarvergadering opgenomen. In 1953 zijn er 452 leden, waarvan er 111 in België wonen. Elk jaar blijft het binnenhalen van achterstallige contributie veel werk, dus niets nieuws onder zon anno 2021. Vanaf 1956 verschijnen de ruillijsten afzonderlijk (tot in 1962). Zo tussen de twintig en dertig leden bezoeken in die tijd de jaarvergadering.

Lou Strik, C2, 1956, opus 3.
Lou Strik, C2, 1956, opus 3.

Er verschijnen in de jaren vijftig prachtige premieboeken, zoals Dr. A. van der Boom, Hedendaagse prentkunst in Nederland (1950), Johan Schwencke, Het rijk der grafische kunst (1951), Dr. A. van der Boom, Acht Vlaamse en Nederlandse houtgraveurs (1952), Johan Schwencke, Prof. H. Woyty-Wimmer Oostenrijks graveur (1953), het nog altijd geraadpleegde boek van Johan Schwencke, Tweehonderd Nederlandse grafische kunstenaars (1954), Fr. Leytens, Mark F. Severin en zijn werk (1954), J. J. Hanrath, De betekenis van Napoleon voor het exlibris (1957), Dick Doojes, Nederlandse kunstenaressen rond het exlibris (1958), De wereld van het zwart en wit (1959). Bekend zijn tal van exlibrismappen met het bekende embleem erop van Pam G. Rueter.

In april 1958 verschijnt het eerste nummer van het tijdschrift Exlibriswereld onder redactie van Hanrath en Winterink. Het bestuur wil wat frequenter contact met de achterban en al zegt de nieuwe redactie dat ze niet ambitieus is, ze is niet zonder visie.10) Op 8 november 1958 is er in Hotel American in Amsterdam een huldigings- en afscheidsreceptie voor Jan C. Winterink als directeur van de Wereldbibliotheek. Het prachtige receptieboek met foto’s en handtekening is in het archief van Exlibriswereld bewaard gebleven. De foto bij dit artikel komt uit dat receptieboek. Winterink wordt als directeur opgevolgd door L. Reinalda. Hanrath schrijft het tijdschrift de eerste jaren vol, maar in 1961 verschijnt Jan Rhebergen ten tonele, die in 1957 een van organisatoren van Europese Exlibriscongres in Amsterdam is. Hij komt in het bestuur. Rhebergen maakt zich zorgen over de terugloop aan belangstelling voor het exlibris11) . In 1963 verschijnen er nog maar negen leden op de jaarvergadering. Daarna gaat het weer wat beter. De inhoud van het tijdschrift wordt ook leesbaarder. Er worden aanvullingen gepubliceerd op de ruillijsten wat duidt op een toenemende belangstelling. Ondertussen verschijnen wel prachtige boeken als premie, zoals Het beeld van het Nederlandse exlibris 1880-1960 van Johan Schwencke (uitgegeven in 1960), Over het verzamelen van kleingrafiek (1961) van Winterink e.a., Het riddermotief in het exlibris (1965) van Hanrath, Heraldiek in het exlibris (1967) van C.H. Beels en J.Th.A. Peskens en Stijl en exlibris (1971) van Hanrath.

Louis Burgers neemt in 1966 plaats in de redactie na het onverwacht overlijden van J.C. Winterink. In 1967 volgen J.Th.A. Peskens en Jan Rhebergen Prof. Dr. Hanrath op. Hanrath houdt op 7 december 1970 een lezing op de jaarvergadering in Amersfoort. Hij spreekt over lethargie en stagnatie in de Exlibriswereld in ons eigen land.12) Ach, ja niets nieuws onder zon. Het is van alle tijden.

Jan Battermann, X3/4, 1957, opus 36.
Jan Battermann, X3/4, 1957, opus 36.

Kunstenaars en trends
In de Tweede Wereldoorlog ontstond er grote belangstelling voor boeken, maar ook voor het verzamelen van exlibris. Ook zelf gemaakte exlibris door amateurs kwamen voor het licht. In de periode van de eerste 25 jaar ligt de nadruk op de figuratie en op het zwart-wit werk in hoogdruk en tekening. De enige vernieuwer in kleur en abstractie is in die periode Jan Battermann (1909-1999), al had zijn leermeester Cor de Wolff (1889-1963) ook hoogdruk in kleur gemaakt. Het was nog wachten op die andere vernieuwer: Cees Andriessen. Jan Battermann moet geprezen worden. Ook het werk van Emile Puettmann (1921-1987) brengt kleur in het leven van de kleine prentkunst. In de houtgravure-techniek blinken uit Nico Bulder (1898-1964), Pam G. Rueter (1906-1998), Jaap Kuijper (1906-1983), Hans D. Voss (1907-1977), Rein Snapper (1907-1988), Dirk van Gelder (1907-1990), Elly van den Hoeven (1928- 2008), Akke Sins (1928) Jan van Doorn (1911-1993), Mia Pot-van Regteren Altena (1914-2009), Thijs Mauve (1915-1996), Lou Strik (1921-2001) en Maarten de Jong Jr (1922-1990). In de diepdruk zorgen Engelien Reitsma-Valenca (1889-1981), Wim Zwiers (1922-2019), Ru van Rossem (1924-2007) voor hoge kwaliteit. Als exlibriskunst kunst genoemd mag worden, dan zijn het al deze namen die in binnen- en buitenland in de periode 1946-1971 het Nederlandse gezicht van deze kunstvorm bepaald hebben.

Er is plaats voor vijf afbeeldingen uit die periode. Als ik dan terugkijk dan kies ik voor de door mij bewonderde Nico Bulder, maar ook voor Pam G. Rueter, Lou Strik, Jan Battermann en Wim Zwiers. Om met meester-drukker Arie van Diemen uit Amsterdam te spreken over de vier laatstgenoemden: ‘Wat een voorrecht dat wij hen nog persoonlijk vaak ontmoet hebben en nog zo goed gekend hebben.’
Tenslotte moet de conclusie zijn dat één tijdschriftnummer niet uitputtend de geschiedenis en het wedervaren van het exlibris, zijn makers en zijn verzamelaars in Nederland kan behandelen. Daar is een echt boek voor nodig. Dan denk ik met graagte aan een boek zoals Kleine Prentkunst in Nederland in de 20ste eeuw van Tom van Koolwijk en Chris Schriks.

Eindnoten

  1. J.C. Winterink, Het exlibris en zijn verzamelaar. In: De Nieuwe Ploeg, boekennieuws van de Wereldbibliotheek, no. 1, october 1945, pag. 16-24.
  2. Johan Schwencke, Het exlibris in Nederland, een studie voor vrienden van boek en prent, Tweede druk 1947.
  3. Over het exlibris, no. 3, januari 1946, pag. 11.
  4. Over het exlibris, januari 1946.
  5. Over het exlibris, no. 2, december 1946, zonder pagina-nummers.
  6. Louis Burgers, Veertig jaar WBV in boek en prent, 1964.
  7. Frank de Glas, Nieuwe lezers voor het goede boek. De Wereldbibliotheek en ‘Ontwikkeling’/De Arbeiderspers voor 1940, 1989.
  8. W.B. Cahier, 1986, no. 1, pag. 9 en W.B. Cahier, 1986, no. 2, pag 1-2.
  9. Niek Miedema, Een dampkring van cultuur. De premie-uitgaven van de Wereldbibliotheek-Vereniging 1925-1986, 1995.
  10. Joh. J. Hanrath en J.C. Winterink, Ter verantwoording. In: Exlibriswereld, 1e jr. no.1, 1 april 1958, pag. 1-3.
  11. Jan Rhebergen, Het exlibris op zijn retour. In: Exlibriswereld, 4e jr. no. 2/3, april 1961, pag. 22-23.
  12. Joh. J. Hanrath, De situatie rond het Nederlandse exlibris. In: Exlibriswereld, 13e jr. nr. 4, december 1970, pag. 235 – 241.

Uit: Grafiekwereld, jaargang 64, 2021, nummer 3