Albin Brunovsky (1935-1997): dromen met de ogen open

Albin Brunovsky'; exlibris
Albin Brunovsky, The Summer Image no. 1, 1978

Toen ik meer dan dertig jaar geleden voor het eerst een exlibris van Albin Brunovsky onder ogen kreeg leek het alsof de exlibris-wereld in mijn hoofd even stil stond. Ik kon mijn ogen niet geloven.

De bewuste prent, ‘The Summer Image no. 1’ (opus 49, 100 x 126) , die Albin Brunovsky in 1978 etste voor
Johan Souverein, toont een oogverbluffend staaltje van grafische kunst, technisch zowel als beeldend. Het grafisch aspect wekt de indruk alsof het bijna onmogelijk door een mensenhand getekend kan zijn op een formaat van 100 bij 126 millimeter. De voorstelling lijkt door honderden etsnaalden tevoorschijn gebracht. Beeldend doet het imaginaire woud denken aan een organische versie van de kerkers van Giovanni Battista Piranesi (1720–1778): duister, angstaanjagend en ondoordringbaar. Uit dit chaotische en gruwelijke woud doemen ogenschijnlijk toevallig een vrouw en een man op. Het lijkt zo vredig en alledaags. En op datzelfde moment ontmoeten de verbaasde blikken van het duo en de beschouwer elkaar. Het lijkt er op alsof Albin Brunovsky hier met zijn geëtste wereld een hallucinatie oproept. Een betoverende ervaring, die het oog van de beschouwer geen seconde rust gunt. Een ervaring die heen enweer vliegt tussen het helse woud en het vredig-onschuldig paar.

Albin Brunovsky. Die naam werd reeds in de jaren zeventig van de twintigste eeuw met ontzag genoemd in de exlibriswereld. Toen al was die naam een mythe. In Bratislava en wijde omgeving was hij reeds wereldberoemd en schier onbereikbaar.
Alleen prominente verzamelaars, zoals Herber Blokland en Johan Souverein, hadden hier in Nederland reeds in 1978 een Brunovsky-exlibris op hun naam. Johan Souverein, de kenner bij uitstek van de Tsjechische en Slowaakse exlibriskunst, schreef in het winternummer 1985 van Exlibriswereld: ‘Reeds langere tijd neemt Brunovsky een belangrijke en dominante plaats in temidden van de Slowaakse kunstenaars, zelfs in die mate dat men van een ‘Brunovsky-school’ kan spreken, want er is een evidente invloed op andere, vooral jongere kunstenaars.’
En nog niet zo lang geleden hoorde ik de Oekraïense kunstenaar Roman Romanyshyn opmerken over de
huidige generatie grafici in Oost-Europa: ‘Wij zijn allemaal kinderen van Brunovsky.’

Albin Brunovsky,exlibris

In de zomervakantie van 1984 trokken mijn vrouw en ik met de caravan naar Praag en we konden niet
bevroeden, dat een bezoek aan het toenmalige Tsjecho-Slowakije een nieuwe en boeiende fase in ons prille exlibrisverzamelaarsbestaan zou betekenen. Uiteraard wisten wij het een en ander over de spectaculaire exlibriskunst in dat land. De Praagse exlibrisverzamelaar Frantisek Pultr introduceerde ons bij bekende grafici zoals Adolf Born, Vladimir Suchanek, Karel Demel, Jiri Brazda, Jiri Bouda en Oldrich Kulhanek. Met grote bewondering keken we in de collectie van Frantisek Pultr naar de grafische kunst van Albin Brunovsky, de grootmeester uit Bratislava die door Frantisek was aangespoord om exlibris te gaan maken, hetgeen resulteerde in opus 4 en 5 ten name van Frantisek op de oeuvrelijst van Brunovsky. We hielden exlibris van Albin Brunovsky in de hand en in stilte hoopten we ooit een Brunovsky-exlibris op onze naam te bezitten.

Die hoop werd realistischer toen wij Ivan Panenka in Bratislava bezochten. Hij was niet alleen een vriend van Frantisek Pultr, maar hij was ook zeer hecht bevriend met Albin Brunovsky. Samen met Ivan Panenka bezochten we het ‘kasteel’ van Brunovsky. We genoten van zijn prenten en schilderijen. Bovendien waanden wij ons in de zevende hemel toen Brunovsky de toezegging deed om voor ons een boekmerk te maken. Wij mochten zelf een thema kiezen. Mijn vrouw vroeg hem of een sprookjesthema mogelijk was. Dat bleek geen probleem te zijn. Ook het thema ‘lovers’ dat ik voorstelde accepteerde hij met een twinkeling in zijn ogen.

Albin Brunovsky, graficus en schilder, is in een periode van amper vijfendertig jaren, van 1962 tot 1997, tot een kunstenaar geworden die op een wolk, hoog boven zijn vakbroeders, met zijn beeldend werk gestegen is naar de top van de Parnassos.

Wat maakt zijn werk zo bijzonder? Ik denk dat het op de eerste plaats de manier is waarop hij een beeld overbrengt op een etsplaat. Of het nu vrije prenten betreft van veertig bij dertig centimeter of exlibris van amper vijftien bij tien centimeter, steeds is de voorstelling onvoorstelbaar gecompliceerd gedetailleerd. De indruk wordt gewekt alsof er zelfs op de vierkante millimeter met de etsnaald gewerkt is. Daarnaast zijn het de voorstellingen die een ongelooflijke indruk maken. Voorstellingen die vaak surrealistisch zijn.

Voorstellingen waarbij men kan huiveren, glimlachen en verwonderd zijn. Humor, onrust, erotiek en lieflijkheid: Albin Brunovsky is een meester in het regisseren van zijn prentvoorstellingen. Ik meen, dat hij eens gezegd heeft: ‘Ik droom met mijn ogen open.’

Albin Brunovsky,exlibris
Albin Brunovsky, Summer Love Story, 1991

Zo’n droom voltrekt zich op het exlibris ‘Summer Love Story’ (opus 77, 134 x 102 mm) dat hij voor mij in 1991 gemaakt heeft. Deze droom toont twee mensen die boven een landschap zweven. Wat mij allereerst al opvalt is de wonderlijke compositie met de dominante diagonale richting van rechtsonder naar linksboven.
Kijkend, zoals gebruikelijk, van linksonder naar rechtsboven wordt mijn oog boven de boomtoppen tegengehouden door het donkere vlak onder het liggend naakt. Daardoor ontstaat beeldend een isolatie van het naakt maar ook een uitzonderlijke presentatie. Door de welvende bomen in de hoek linksonder lijkt het lichaam van de vrouw ondersteund te worden en omhoog gestuwd. Op haar lichaam rust het zonderlinge hoofd van een magische oud-Keltische figuur, een man met een gehoornd hoofd. Deze gehoornde god was het symbool van de natuur, de wildernis, de seksualiteit en de levenscyclus.
De verbeelding van de zomerliefde, onder meer gesymboliseerd door de vrouw roept onmiskenbaar een associatie op met de extase van de heilige Theresia van Avila, gebeeldhouwd tussen 1647 en 1652 door Gian Lorenzo Bernini (1598–1652) en te zien in de Cornaro-kapel van de Santa Maria della Vittoria te Rome. Kijk maar naar de mond van de vrouw en de hand in haar kleed. Het genoemde Theresia-beeld is één van mijn kunsthistorische favorieten en het mag dus duidelijk zijn dat ik verrast en verrukt was toen Albin Brunovsky mij dit exlibris presenteerde. Het feest werd helemaal compleet toen Albin Brunovsky mij ook de twee ontwerpschetsen gaf, waarvan de eerste gedateerd is op 13 juni 1991, ’s nachts om vier uur.

Een andere droom verwezenlijkte Albin Brunovsky op het exlibris dat hij voor mijn vrouw Agaath geëtst heeft (opus 76, 128 x 101 mm). Zij had kort voordien een Slowaaks sprookjesboek in handen gekregen, dat geïllustreerd was door de meester en ze was onder de indruk van de prachtige kleurrijke illustraties. Dit sprookjesboekmerk is voor de beschouwer zeer toegankelijk en trekt het oog van de beschouwer onmiddellijk van linksonder de donkere boomgrot in waar de held op het witte paard met zijn geliefde rijdt. Het is geen gemakkelijke rit want het lugubere woud herbergt talloze monsterlijke saters die van de rit door dit Eftelingbos geen plezierig uitstapje zullen maken. Maar, uiteraard zorgt de held op het witte paard voor een gelukkig einde.

Het exlibris toont de typische Brunovskyaanse contrasten, zoals het pittoreske kasteel met het aangrenzende dorp ten opzichte van het wilde, woeste woud. Het is een lust voor het oog om, desnoods met een loep, de vele saters te zien krioelen. Hoe langer men kijkt, des te meer men er ziet. En dat is typerend voor de prenten van Albin Brunovsky. Uren lang kan ik genieten van zijn werk en ik kom nooit uitgekeken. Ik deel in het genot dat Albin Brunovsky gecreeerd heeft. En ik realiseer me dan hoeveel tijd en moeite het gekost heeft om deze magnifieke wereld zichtbaar te maken.
Ik denk dan vaak aan zijn woorden in een interview uit 1994 met Rudolf Kober: ‘De ontelbare uren en de slapeloze nachten die ik heb doorgebracht in mijn atelier, met een etsnaald in de hand en een pijnlijke rug. Als kunstenaar beleef je dan uren van geluk en van succes-gevoel, maar ook de momenten van onrust als de mooie ideeën soms lijken te verdwijnen als een droom. Dan moet je de onverzettelijke jongen zijn die achter een kleurrijke vlinder blijft aanjagen.’

Jos van Waterschoot

Uit: Grafiekwereld, jaargang 57, 2014, nummer 3